1 Chronicles 6

Inleiding

Dit hoofdstuk heeft vier hoofdonderwerpen:

1. de lijn van de hogepriesters (1Kr 6:3-15; 49-53),

2. de drie geslachten van Levi (1Kr 6:16-30),

3. de zangers (1Kr 6:31-48) en

4. de steden waar de Levieten mochten wonen (1Kr 6:54-81).

In 1 Kronieken 23-26 wordt de dienst van de Levieten nader geregeld. Vandaag is iedere gelovige een priester (1Pt 2:5a; Op 5:9-10), is iedere gelovige een Leviet dat wil zeggen heeft een taak, een gave (1Ko 12:11) en zijn alle gelovigen ook zangers (Hb 13:15).

Het hogepriesterlijk geslacht

Eerst wordt het hogepriesterlijk geslacht beschreven. De lijst begint met de zonen van Levi (1Kr 6:1). Zij worden genoemd in volgorde van hun geboorte (Gn 46:11; Ex 6:15; Nm 3:17; Nm 26:57). Na het noemen van de drie zonen gaat de lijst verder met Kahath (1Kr 6:2), omdat uit zijn geslacht Aäron (1Kr 6:3), de eerste hogepriester, voortkomt.

Van de zonen van Aäron sterven de eerste twee, Nadab en Abihu, door het oordeel van de HEERE. Zij zijn het heiligdom binnengegaan met vreemd vuur, wat de HEERE hun niet heeft geboden (Lv 10:1-2). Dat zij, hoewel zij geen opvolgers hebben, hier toch worden genoemd, zal zijn om te waarschuwen voor het gevaar van een eigenwillig priesterschap. De lijn van het hogepriesterlijk geslacht wordt voortgezet met Eleazar (1Kr 6:4).

De naam van Eli komt niet in deze lijst voor. Eli is wel hogepriester in de tijd van het boek Richteren (1 Samuel 1-4), maar hij is dat via de lijn van de vierde zoon van Aäron, Ithamar. Hoe het hogepriesterschap van de lijn van Eleazar is overgegaan naar de lijn van Ithamar, is niet bekend. Ithamar vertegenwoordigt echter niet de lijn van God.

Het hogepriesterschap naar Gods gedachten loopt via Zadok (1Kr 6:8). Zadok is de trouwe hogepriester die God Zich zou verwekken (1Sm 2:35; Ez 40:46; Ez 43:19; Ez 44:15; Ez 48:11). Zadok en David horen bij elkaar (2Sm 8:17; 2Sm 15:24; 1Kn 1:8). Samen zijn ze een beeld van de Heer Jezus als Koning-Priester.

Jozadak, de laatst genoemde hogepriester, wordt in ballingschap gevoerd (1Kr 6:15). Hij is de vader van Jozua, de hogepriester die uit de ballingschap terugkeert.

De nakomelingen van Levi

Het belang van het geslachtsregister van Levi zien we na de terugkeer van een overblijfsel uit de Babylonische ballingschap in het land Israël in de dagen van Ezra. Ieder die aanspraak maakt op het priesterschap, maar van wie de naam niet in het geslachtsregister wordt gevonden, wordt als onrein van het priesterschap geweerd (Ea 2:61-62).

Korach (1Kr 6:22) is de leider die in opstand is gekomen tegen Mozes en door de aarde is verzwolgen (Nm 16:32).

De zangers

Het lijkt om drie groepen van zangers te gaan. De hoofdgroep wordt gevormd door Heman met zijn zonen (1Kr 6:33), met rechts van hem als tweede groep Asaf en zijn zonen (1Kr 6:39), en links van hem als derde groep Ethan en zijn zonen (1Kr 6:44). Elk van deze drie groepen komt voort uit een van de zonen van Levi. Heman behoort tot de Kahathieten, Asaf tot de Gersonieten en Ethan tot de Merarieten.

Voor de tempeldienst zijn ook de zangers van belang. In 1 Kronieken 25 wordt uitvoeriger over de zangers gesproken. Ook in 1 Kronieken 15-16 komen we hen tegen. Bij de tabernakeldienst, als het volk in de woestijn is, zijn geen zangers. De drie hoofdzangers komen in het boek Psalmen voor, evenals de in 1Kr 6:37 genoemde zoon of zonen van Korach.

De drie zonen van Levi hebben ieder een verschillende dienst. Toch is er een dienst die ze gemeenschappelijk hebben. Ieder van de zonen heeft een familie van zangers (1Kr 6:33; 39; 44). Na het lied van Mozes (Ex 15:1) horen we niet meer over zingen. Pas hier wordt er weer over gesproken. Er kan pas gezongen worden als de ark – een type van de Heer Jezus – een rustplaats heeft gevonden (1Kr 6:31). Waar de Heer Jezus in het midden kan wonen, daar kan gezongen worden.

De “tent van ontmoeting” of “tent der samenkomst” (1Kr 6:32) is niet in de eerste plaats belangrijk omdat de leden van Gods volk daar elkaar kunnen ontmoeten, maar omdat God daar met hen kan samenkomen. Iedere zanger vervult zijn dienst door Gods lof te bezingen. Zo mag elke dienst die in de gemeente gebeurt, gebeuren met gezang, zelfs als het gaat om de dienst van terechtwijzing (vgl. Ko 3:16). De Levieten “verrichtten hun dienst volgens de bepaling voor hen [vastgesteld]”, wat voor ons overeenkomt met “laat alles welvoeglijk en met orde gebeuren” (1Ko 14:40).

Heman (1Kr 6:33) is de kleinzoon van Samuel. Heman wandelt niet in de weg van zijn vader (1Sm 8:2-3), maar in die van zijn grootvader.

Dienst van Levieten en priesters

In deze twee verzen zien we het onderscheid tussen de Levieten en de priesters. De verschillende dienst van de Levieten is een beeld van wat we in het Nieuwe Testament vinden in de verschillende gaven die alle leden van de gemeente hebben (Rm 12:4-8; 1Ko 12:4; 11; Ef 4:7; 11). Er is echter ook een gemeenschappelijke dienst en dat is de priesterdienst. Die dienst bestaat uit zingen, dat is “een lofoffer brengen aan God, dat is [de] vrucht van [de] lippen die Zijn Naam belijden” (Hb 13:15b). Dat wordt niet overgelaten aan speciale gaven en is daarvan ook niet afhankelijk.

De nakomelingen van Aäron

Deze verzen zijn een herhaling van de priesterlijke lijn van Aäron tot op Zadok en Ahimaäz (1Kr 6:4-8). Deze herhaling bevestigt dat de priesters uit de lijn van Zadok als enigen onder de Levitische afdelingen in de dagen van David bevoegd zijn om offers te brengen.

Tegelijk vormt dit gedeelte de overgang naar de priestersteden die hierna worden genoemd.

De priestersteden

Onder de priestersteden bevinden zich ook de vrijsteden (1Kr 6:57). Voor de zes vrijsteden zie Nm 35:6-29; Dt 19:1-10; Jz 20:1-9.

De Levietensteden

De Levietensteden die hier worden opgesomd, vinden we ook in Jozua 21 (Jz 21:1-45; zie voor verdere toelichting het commentaar Jozua Toegelicht &toegepast 06). Het zijn er achtenveertig. Ze liggen verspreid door het hele land, zoals Jakob over Levi heeft voorzegd in zijn profetische toespraak tot zijn zonen (Gn 49:7).

Deze steden worden door de andere stammen aan de Levieten gegeven. Dat wil niet zeggen dat ze deze steden ook daadwerkelijk in bezit hebben gekregen. We weten bijvoorbeeld uit Richteren 1 dat het de stammen niet is gelukt om alle steden te veroveren. Dit kan ook een verklaring zijn voor het enkele verschil dat bestaat tussen de opsomming hier en die in Jozua 21.

Copyright information for DutKingComments